Vrijwerk

vrij (bijvoeglijk naamwoord, bijwoord)
1: onafhankelijk van de macht of wil van een ander
2: niet beperkt: een vrij uitzicht onbelemmerd; het vrije veld open; (voetbal) een vrije
trap waarbij de tegenpartij niet mag hinderen; een vrije school op antroposofische

grondslag
3: niet bezet of besproken: is deze stoel nog vrij?